Gert de Jager
De enige bundel van de vijf die ik gelezen heb. Een bundel
waarvoor noch Van den Berg in NRC
Handelsblad, noch Schouten in Vrij
Nederland enige waardering kon opbrengen. Voor de eerste werd ‘de poëzie
bedolven in te veel tropisch gekleurd taalgeweld’; de tweede zag een dichter die ‘wel mateloos
exotisch en grensoverschrijdend in de weer [was] met e-mailtjes en
bluesliedjes, bedelaars en zeeleeuwen maar toch ook nogal ongeconcenteerd’. In De Groene beleeft Gerbrandy hetzelfde
nogal anders: hij is ‘meegenomen op een zintuiglijk
overweldigende tocht naar oorden die de meeste West-Europeanen exotisch zouden
noemen’. Bij hem mondt het uit in een ‘fysieke leeservaring’ die in de buurt
komt van een ‘trance’.
Het laatste – dat vind ook ik iets
moois. Er is poëzie waarbij ik het meemaak: de poëzie van Lucebert en Ouwens
bijvoorbeeld. Poëzie vol beelden die ervaringen benoemen die omdat ze benoemd
worden, herkend worden als een ervaring. Of zoiets. Ik geloof dat ik het
verschijnsel ‘suggestiviteit’ omschrijf. Beelden, ritme, andere vormen van
verbale muzikaliteit: in hun wonderlijke coöperatie creëren ze een object voor
het ‘innerlijk oor’, zoals Lucebert dat noemde. Een gang van buiten naar binnen:
iets resoneert dat misschien toch niet helemaal onder woorden gebracht kan worden. Maar: de
trance, het extatisch knikkebollen – het gaat niet zonder subjectiviteit en
semantiek.
Het is die traditie waarbij
Antoine de Kom zich thuis voelt. Nederlandse poëzie leest hij nauwelijks, aldus
de dichter in een interview. Wel buitenlandse: poëzie van dichters als Wallace
Stevens, César Vallejo en René Char. Het werk van Vallejo ken ik niet, maar het
werk van de andere twee behoorlijk goed – ze zijn uitstekend in het Nederlands
vertaald. Vooral het werk van Char past naadloos binnen de taakomschrijving van
een hermetische trancedichter als Lucebert en Ouwens. De ziel geprojecteerd in
het landschap van de Provence. Min of meer. Of omgekeerd. De lezer ziet het
Char doen en al is zijn horizon die van de Noordoostpolder: hij snapt het niet,
maar kent het wel.
Niets van dat alles bij het lezen
van Ritmisch zonder string. De
‘zintuiglijk overweldigende tocht naar oorden die de meeste West-Europeanen
exotisch zouden noemen’ - het bleven – Fès, Paramaribo, Menorca – exotische oorden.
Dat wil zeggen: buitenkant. In een strofe als deze:
martinez.
schudder van kaarten hoeder van
menig olijf
en klager bovenal tussen neus en
lippen.
je bent een zwijgzaam dwergpaard
steeds weer stappend door sneeuw
en bos en duister.
iemand zegt bekakt geen snob voor
ogen
te kunnen krijgen maar dat een mot
voor de klaagmuur
vol sokken er beslist toe doet.
er hangt hier tegenwoordig een
affiche met wilde japanners
die tokyo vanuit hun bad bedrijvig
bellenblazend gadeslaan.
rhoda onderging een zware
maagoperatie aan haar ratelslang.
de japanners klapten om al deze
zonderlinge uitlandigheid.
rhoda had iets en martinez
verkondigde wat.
onder meer over de arabische prins
die enkelvoudig en in onzin
meer dan de weg vroeg aan
martinez. die had geaarzeld.
Beelden van de buitenkant: gecopypaste
ansichtkaarten. Niet echt iets dat
oprijst uit het onderbewuste. Misschien wordt het in dit gedicht wel geproblematiseerd.
Zelfs als dat zo is, gebeurt dat met een zinsmelodie die in meer dan honderd
pagina’s nauwelijks iets persoonlijks krijgt. Wat hebben we wel? Woordspelige
enjambementen – ‘geen snob voor ogen /
te kunnen krijgen’ - die we van Huub Oosterhuis niet zouden accepteren.
Spelletjes met de bladspiegel – gecentreerde gedichten, gedichten met plaatjes,
fake-e-mails, gedichten die eigenlijk proza zijn, gedichten met rare inspringingen
– die de dwingende noodzaak hebben van montessoricreativiteit.
Dat lag bij Stevens en Char, en
waarschijnlijk ook Vallejo, toch wat anders.
N.a.v. de toekenning van de VSB-prijs aan Antoine de Kom, Ritmisch zonder string, Amsterdam etc. 2013.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.