Zolang ik de taalkunde van nabij ken, heerst er malaise in het vak.
Twaalf jaar geleden deed ik mijn propedeuse. No nonsense was het
toverwoord in de politiek en de maatschappij, de mensen zeiden tegen
elkaar dat het 'slecht ging met de economie', en er kon dus geen geld
meer worden uitgegeven aan luxeartikelen, zoals het vak dat ik net was
begonnen me eigen te maken. Ik kan me maar één docent
herinneren die zich één keer een béétje
optimistisch over de toekomst van het vak uitsprak: de docent syntaxis
zei dat we in de academische wereld nu duidelijk een dieptepunt
beleefden, dat het vanaf nu alleen maar beter kon worden; als wij
zouden afstuderen, konden we AiO worden en daarna lag de wereld voor
ons open.
Sinds die tijd is het alleen maar slechter geworden. De economie is,
zegt men, tot grote bloei gekomen, het geld kan men bij wijze van
spreken zo van de straat scheppen, maar bij de taalkundeafdelingen (en,
neem ik aan, de letterkundeafdelingen) van de universiteiten is in die
twaalf jaar nauwelijks iemand komen werken die voor die tijd niet al
ergens aan een universiteit werkte. Voor luxeartikelen zoals het vak
dat ik me nog steeds wanhopig probeer eigen te maken is misschien wel
geld, maar kennelijk heeft niemand zin om het geld ook op die manier
uit te geven.
Mijn propedeusejaar heeft, behalve onder andere een journalist van een
universiteitskrantje, een educatief medewerker bij een museum en een
freelance redacteur bij een literaire uitgeverij, minstens twee heel
goede taalkundigen opgeleverd: een syntacticus en een semanticus, die
allebei op een briljante manier afgestudeerd zijn en daarna AiO
geworden om vervolgens op een briljante manier te promoveren. Ze hadden
nu allebei natuurlijk allang een heel goede baan moeten hebben, waarin
ze de prachtigste artikels en boeken hadden geschreven. Maar in plaats
daarvan zitten ze nu al jarenlang in het circuit waarin iedereen zit
die jonger is dan veertig en die een academische carrière
ambieert: project schrijven, wachten, baantje, nieuw project schrijven,
wachten. Een paar jaar wachtgeld en dan weer een paar jaar NWO. Dan
weer een paar jaar wachtgeld en dan misschien de KNAW. En dan een
tweede keer NWO. En een derde keer. Om tenslotte toch maar in de
automatisering te gaan werken.
Het is allesbehalve vrolijk en het is onacceptabel dat dit lot iedereen
in het vak treft, dat al die getalenteerde en werklustige collega's op
zo'n manier aan het lijntje gehouden worden. Er moet iets aan gedaan
worden! Zo snel mogelijk! Redelijk willen stroomt over de aarde, en die
stroom rijst al meer en meer!
Gelukkig gebeurt er de laatste maanden ineens van alles. De post-docs
nemen het heft in eigen handen. Zo werd onlangs in Utrecht een
landelijk platform opgericht, waarin onder andere veel uitstekende
taalkundigen actief zijn, zoals Helen de Hoop, Angeliek van Hout en
Gertjan Postma. Een oproep van dat platform verscheen in het vorige
nummer van Neder-L (9904.05); meer informatie is te vinden op de
website http://132.229.181.29/platform.html. Het platform heeft goede
ideeën. Zo wijst het erop dat er misschien wel eens onevenredig
veel
geld gaat naar de bureaucratie op de universiteiten en bij de
geldschieters voor onderzoek, zoals NWO. 'Verdwijnt er niet teveel
onderzoeksgeld in bestuurlijke overhead?' schreef het platform in het
vorige nummer van Neder-L en dat lijkt me een retorische vraag.
Maar nog meer sympathie dan voor dat platform heb ik voor het onlangs
opgerichte bedrijfje Studio Taalwetenschap van onze collega's Karijn
Helsloot en Maaike Verrips. Dat bedrijfje wil, als ik het goed begrijp,
nieuwe manieren zoeken om de taalkunde aan de man te brengen zonder
meteen te worden ingebed in de bestuurlijke overhead. Het zou een soort
agentschap voor taalkundigen moeten worden dat lesmethodes, websites en
boeken samenstelt, lezingen organiseert en allemaal andere activiteiten
bedenkt waar je helemaal geen duurbetaalde doctorandussen in de
bestuurskunde voor nodig hebt. Volgens mij zou het moeten lukken, want
de taalkunde is een prachtig luxeartikel, waarvoor veel meer
belangstelling zou kunnen bestaan. Binnenkort zullen Verrips en
Helsloot hun plannen wel presenteren; ik verwacht er veel van.
Het platform heeft gelijk dat de bestaande structuren veranderd
moeten worden en dat de huidige post-docs daar beter in moeten worden
gepast. Maar soms wordt een mens ook wel eens moedeloos van de
bestaande structuren en zou hij eens helemaal opnieuw willen beginnen
met iets moois en spannends. Studio Taalwetenschap bijvoorbeeld. De
vakgroepen mogen wel uitkijken: straks wil behalve de functionarissen
die toezicht houden op de correcte uitvoering van onderzoek en
onderwijs helemaal niemand er nog werken.
Marc van Oostendorp